opslaan

werkwoord
  1. Het bewaren of opbergen van iets voor later gebruik. werkwoord
    Hij besloot om de documenten in de cloud op te slaan.
    Je kunt de restjes van het eten in de koelkast opslaan.
  2. Het omhoog brengen of verhogen van iets, zoals een bal in sport. werkwoord
    Tijdens de tenniswedstrijd moest hij de bal met veel kracht opslaan.
    Bij volleybal is het belangrijk om goed te kunnen opslaan.
  3. Het slaan van een kamp of tijdelijke verblijfplaats. werkwoord
    We besloten om ons kamp op te slaan aan de rand van het meer.
    De ontdekkingsreizigers sloegen hun tenten op in de woestijn.